• 21 augustus 2015
  • 0 comments

Fictie

9 jaar ago

Onderstaand verhaal won in 2003 de eerste prijs in een door de VPRO uitgeschreven wedstrijd Historische reisverhalen.

Hornberg en het geheim van de duivelsgrot

door Kees van der Leer

Ruine Hornberg. Foto Kees van der Leer

Ruine Hornberg. Foto Kees van der Leer

De geschiedenis van het Zwarte Woud is vaak even duister als de naam doet vermoeden. Mijn hotelletje ligt verscholen in de donkere schaduw van de oude torenruïne van Hornberg. Als ik mijn koffers de grote monu­mentale trap opsjouw, zie ik hem zit­ten: een echt Mexicaans hond­je, klei­ner dan een kat, diepzwart, met grote vleer­muis­oren, bolle, schra­ndere ogen, een wit streep­je tussen de ogen, kwispelstaartend. Het diertje blijkt van de kas­teelheer te zijn, die ver­telt dat hij hem Oskar heeft ge­noemd, naar het jonge­tje uit de film ‘Die Blecht­rommel’. Dat jongetje wilde ook maar niet groter worden. Oskar is ondernemend en gaat vaak met gasten mee uit wande­len. De praatgrage kasteelheer weet veel van de historie van de ruïne. Hij vertelt hoe in 1130 graaf Frie­drich I hier zijn kasteel stichtte bovennop de rots van de berg­top. De graaf was bezeten van het verlangen om te vliegen. Hij sloot een verbond met de duivel die hem dit wel wilde leren, echter in ruil voor het licht in zijn ogen. Diep onder de toren liet de graaf een grot uithakken waar regelmatig duivelse rituelen werden uitge­voerd. Inderdaad schijnt de graaf gevlogen te heb­ben, maar alleen tijdens nachtelijke uren. Duivelse krachten verliezen hun macht als de zon opkomt. Het gerucht ging dat de graaf en al zijn nakomelingen twee hoorntjes op het voorhoofd meedroe­gen als duivelse verbondstekens. Vandaar dat zijn geslacht al spoedig de naam Zu Horne kreeg en de berg de Hornberg werd genoemd. Op de schaarse afbeeldingen van de graaf en zijn nakome­lingen zijn echter nergens hoorntjes te bekennen. Wel valt op dat allen steevast lang haar of een pruik droegen, tot ver over hun voorhoofd en oren. Een oude kroniek verhaalt hoe in 1313 monni­ken uit Hirsau in processie naar Hornberg trokken om de goddelij­ke toorn af te roepen over dit goddeloze kasteel. De toenmali­ge graaf ontkende echter alle beschuldigingen en stelde een godsoordeel voor. Hij zou een ijzeren hoorn oprich­ten op de binnenplaats van zijn kas­teel tot ver boven de toren. Als deze hoorn 13 dagen overeind zou blijven, zou zijn on­schuld zijn aangetoond. En zo ge­schiedde. Maar precies op de namid­dag van de 13e dag verscheen een ‘brandende ster’ aan de verduisterde hemel, recht boven Hornberg. Tijdens een ver­schrikke­lijk onweer dat volgde, sloeg een vuurbol in de hoorn, waardoor het kas­teel volledig af­brandde. Alleen de toren bleef staan. Naast de toren was een groot gat ontstaan waar de vuurbol tot diep in de berg was doorgedrongen om zo als gestolde steen de satansgrot voorgoed af te sluiten. Toch schenen latere graven Zu Horne kans gezien te hebben om de grot weer te openen, via een gang vanaf de andere kant. De geheime rituelen werden hervat, totdat eind 19e eeuw de laatste graaf kinderloos overleed.

Oskar voor Hornberg. Foto Kees van der Leer

Oskar voor Hornberg. Foto Kees van der Leer

De kasteelheer bevestigt desgevraagd, dat deze stenen bol zich nog steeds onderin de diepe schacht naast de toren bevindt. De schacht mag echter, vanwege het grote instortingsgevaar door niemand meer betreden worden. Als hij mijn teleurstel­ling ziet, ver­telt hij dat zich beneden in het dal nog het ka­pelletje bevindt, waarbij alle graven Zu Horne begraven liggen. Omdat het ge­slacht uitgestor­ven is, kijkt niemand er meer naar om en is het in verval geraakt. Het is moeilijk bereik­baar maar voor een geïnteres­seerde zeker de moeite waard. Uiteraard wil ik erheen en Oskar mag mee. Het kronkelige berg­pad omlaag is smal en steil. Het begin ziet er feestelijk uit door alle kleur­rijke veldbloemen: helblauwe riddersporen, vuurrode klaprozen, en witgele kamillebloemen. Naarmate ik lager kom wordt de begroei­ing echter afwerend: vlierbo­men met gifzwarte bes­sen, bramenstrui­ken vol doornen en waanzin­nig hoge zilver­distels. De voettocht duurt ander­half uur. Dan sta ik plotse­ling in het kleine ronde dal. Een lome warmte rust doodstil op de verweerde, scheefgezakte zerken van de oude dodenakker. Een verdwaalde zonnestraal klimt nieuwsgie­rig over iedere steen en dringt onbe­schaamd binnen door elke spleet in de bijna uiteen­gevallen graftomben. Be­hoedzaam loop ik er overheen en probeer de namen te ontcij­feren. Het is Oskar die de plaats van de laat­ste graaf vindt. Ik zie hem onrustig snuffelen bij een steen onder een reusachtige treurbeuk die zeker 200 jaar oud is. Naderbij gekomen zie ik een sobere steen met een naam en overlijdensdatum: Friedrich Faustus­ Mephisto, Graf Zu Horne. 13-11-1881. Bovenaan de steen is een geëmailleerd plaat­je, met een verbleekte af­beelding van de overle­dene op hoge leeftijd, kaal en zonder pruik. Als ik wat dichterbij kom, slaat de verbijstering toe: ik kijk in twee bolle ogen en ik bemerk de grote vleermuisoren van deze laatste graaf. Op hetzelfde moment zie ik hoe Oskar zich neerzet aan het einde van de steen, zijn spitse snuit loodrecht de lucht insteekt en een indringend gehuil aanheft. Veel tijd om mij over dit alles te verbazen krijg ik niet. Als ik omhoog kijk zie ik hoe aan de rand van de ronde bergkom inkt­zwarte wolken dreigend omhoog kruipen, vam­pierkoppen die langzaam een steeds nauwere heksen­kring vormen. Ik roep Oskar, maar die is ver­dwe­nen.

Kapel in dal. Op de bergtop ligt Hornberg. Foto Kees van der Leer

Kapel in dal. Op de bergtop ligt Hornberg. Foto Kees van der Leer

In grote angst ren ik terug, het smalle bergpad op. Amper ben ik halverwege als een afgrijse­lijk nood­weer losbarst. Een kleine grot naast het bergpad biedt beschut­ting. Als de bui over is en ik na een moeizame klim over een gevaarlijk modderig pad het hotel bereik, is Oskar nog niet terug. De kasteelheer zegt dat hij wel eens meer een dag is weggebleven. Op de terugtocht overnacht ik op kasteel Schnellenberg in Sauerland. De kelder­ruimte van het kasteel herbergt het restau­rant. Zware stenen pilaren dragen een gotisch gewelfd pla­fond. Omdat ik moet wachten op een tafel­tje, brengt de kelner mij de ‘Schwartzwälder Bote’ van die dag. Mijn oog valt op een onop­val­lend regionaal berichtje. De krant meldt: “Tijdens het noodweer  gisteren werd het kapelletje van Hornberg verwoest en de eeuwenoude beuk ontwor­teld. Daarbij kwam een onderaardse gang vrij die leidde naar een grot onder de oude torenberg. In die grot werd een vleermuizenko­lonie aangetroffen van een tot nu toe onbekend soort: diepzwart, met reusachtige oren en kleine hoorntjes met een wit vlekje er tus­sen. De geleer­den waren vooral enthousiast over hun bolle ogen. Daaruit was weliswaar al het licht verdwenen, maar het betekende dat vleermuizen vroeger toch normale ogen hebben gehad voordat ze nachtdieren werden. Vanwege de hoorntjes en als eerbetoon aan het uitge­storven adellijke geslacht dat ooit de toren bouwde, had de vleer­muizensoort de naam ‘Zu Horne’ gekregen.” De ober die komt melden dat de tafel gereed is, begrijpt natuurlijk niets van mijn verwilderde blik. Ik kies de forel, net gevangen in de slot­vijver, met daarbij een Weißherbst, een mooie wijn om de naderen­de herfst te vieren. Ik vrees dat ik de kleine Oskar wel nooit zou weerzien.

top