Onderstaand verhaal won in 2003 de eerste prijs in een door de VPRO uitgeschreven wedstrijd Historische reisverhalen.
Hornberg en het geheim van de duivelsgrot
door Kees van der Leer
De geschiedenis van het Zwarte Woud is vaak even duister als de naam doet vermoeden. Mijn hotelletje ligt verscholen in de donkere schaduw van de oude torenruïne van Hornberg. Als ik mijn koffers de grote monumentale trap opsjouw, zie ik hem zitten: een echt Mexicaans hondje, kleiner dan een kat, diepzwart, met grote vleermuisoren, bolle, schrandere ogen, een wit streepje tussen de ogen, kwispelstaartend. Het diertje blijkt van de kasteelheer te zijn, die vertelt dat hij hem Oskar heeft genoemd, naar het jongetje uit de film ‘Die Blechtrommel’. Dat jongetje wilde ook maar niet groter worden. Oskar is ondernemend en gaat vaak met gasten mee uit wandelen. De praatgrage kasteelheer weet veel van de historie van de ruïne. Hij vertelt hoe in 1130 graaf Friedrich I hier zijn kasteel stichtte bovennop de rots van de bergtop. De graaf was bezeten van het verlangen om te vliegen. Hij sloot een verbond met de duivel die hem dit wel wilde leren, echter in ruil voor het licht in zijn ogen. Diep onder de toren liet de graaf een grot uithakken waar regelmatig duivelse rituelen werden uitgevoerd. Inderdaad schijnt de graaf gevlogen te hebben, maar alleen tijdens nachtelijke uren. Duivelse krachten verliezen hun macht als de zon opkomt. Het gerucht ging dat de graaf en al zijn nakomelingen twee hoorntjes op het voorhoofd meedroegen als duivelse verbondstekens. Vandaar dat zijn geslacht al spoedig de naam Zu Horne kreeg en de berg de Hornberg werd genoemd. Op de schaarse afbeeldingen van de graaf en zijn nakomelingen zijn echter nergens hoorntjes te bekennen. Wel valt op dat allen steevast lang haar of een pruik droegen, tot ver over hun voorhoofd en oren. Een oude kroniek verhaalt hoe in 1313 monniken uit Hirsau in processie naar Hornberg trokken om de goddelijke toorn af te roepen over dit goddeloze kasteel. De toenmalige graaf ontkende echter alle beschuldigingen en stelde een godsoordeel voor. Hij zou een ijzeren hoorn oprichten op de binnenplaats van zijn kasteel tot ver boven de toren. Als deze hoorn 13 dagen overeind zou blijven, zou zijn onschuld zijn aangetoond. En zo geschiedde. Maar precies op de namiddag van de 13e dag verscheen een ‘brandende ster’ aan de verduisterde hemel, recht boven Hornberg. Tijdens een verschrikkelijk onweer dat volgde, sloeg een vuurbol in de hoorn, waardoor het kasteel volledig afbrandde. Alleen de toren bleef staan. Naast de toren was een groot gat ontstaan waar de vuurbol tot diep in de berg was doorgedrongen om zo als gestolde steen de satansgrot voorgoed af te sluiten. Toch schenen latere graven Zu Horne kans gezien te hebben om de grot weer te openen, via een gang vanaf de andere kant. De geheime rituelen werden hervat, totdat eind 19e eeuw de laatste graaf kinderloos overleed.
De kasteelheer bevestigt desgevraagd, dat deze stenen bol zich nog steeds onderin de diepe schacht naast de toren bevindt. De schacht mag echter, vanwege het grote instortingsgevaar door niemand meer betreden worden. Als hij mijn teleurstelling ziet, vertelt hij dat zich beneden in het dal nog het kapelletje bevindt, waarbij alle graven Zu Horne begraven liggen. Omdat het geslacht uitgestorven is, kijkt niemand er meer naar om en is het in verval geraakt. Het is moeilijk bereikbaar maar voor een geïnteresseerde zeker de moeite waard. Uiteraard wil ik erheen en Oskar mag mee. Het kronkelige bergpad omlaag is smal en steil. Het begin ziet er feestelijk uit door alle kleurrijke veldbloemen: helblauwe riddersporen, vuurrode klaprozen, en witgele kamillebloemen. Naarmate ik lager kom wordt de begroeiing echter afwerend: vlierbomen met gifzwarte bessen, bramenstruiken vol doornen en waanzinnig hoge zilverdistels. De voettocht duurt anderhalf uur. Dan sta ik plotseling in het kleine ronde dal. Een lome warmte rust doodstil op de verweerde, scheefgezakte zerken van de oude dodenakker. Een verdwaalde zonnestraal klimt nieuwsgierig over iedere steen en dringt onbeschaamd binnen door elke spleet in de bijna uiteengevallen graftomben. Behoedzaam loop ik er overheen en probeer de namen te ontcijferen. Het is Oskar die de plaats van de laatste graaf vindt. Ik zie hem onrustig snuffelen bij een steen onder een reusachtige treurbeuk die zeker 200 jaar oud is. Naderbij gekomen zie ik een sobere steen met een naam en overlijdensdatum: Friedrich Faustus Mephisto, Graf Zu Horne. 13-11-1881. Bovenaan de steen is een geëmailleerd plaatje, met een verbleekte afbeelding van de overledene op hoge leeftijd, kaal en zonder pruik. Als ik wat dichterbij kom, slaat de verbijstering toe: ik kijk in twee bolle ogen en ik bemerk de grote vleermuisoren van deze laatste graaf. Op hetzelfde moment zie ik hoe Oskar zich neerzet aan het einde van de steen, zijn spitse snuit loodrecht de lucht insteekt en een indringend gehuil aanheft. Veel tijd om mij over dit alles te verbazen krijg ik niet. Als ik omhoog kijk zie ik hoe aan de rand van de ronde bergkom inktzwarte wolken dreigend omhoog kruipen, vampierkoppen die langzaam een steeds nauwere heksenkring vormen. Ik roep Oskar, maar die is verdwenen.
In grote angst ren ik terug, het smalle bergpad op. Amper ben ik halverwege als een afgrijselijk noodweer losbarst. Een kleine grot naast het bergpad biedt beschutting. Als de bui over is en ik na een moeizame klim over een gevaarlijk modderig pad het hotel bereik, is Oskar nog niet terug. De kasteelheer zegt dat hij wel eens meer een dag is weggebleven. Op de terugtocht overnacht ik op kasteel Schnellenberg in Sauerland. De kelderruimte van het kasteel herbergt het restaurant. Zware stenen pilaren dragen een gotisch gewelfd plafond. Omdat ik moet wachten op een tafeltje, brengt de kelner mij de ‘Schwartzwälder Bote’ van die dag. Mijn oog valt op een onopvallend regionaal berichtje. De krant meldt: “Tijdens het noodweer gisteren werd het kapelletje van Hornberg verwoest en de eeuwenoude beuk ontworteld. Daarbij kwam een onderaardse gang vrij die leidde naar een grot onder de oude torenberg. In die grot werd een vleermuizenkolonie aangetroffen van een tot nu toe onbekend soort: diepzwart, met reusachtige oren en kleine hoorntjes met een wit vlekje er tussen. De geleerden waren vooral enthousiast over hun bolle ogen. Daaruit was weliswaar al het licht verdwenen, maar het betekende dat vleermuizen vroeger toch normale ogen hebben gehad voordat ze nachtdieren werden. Vanwege de hoorntjes en als eerbetoon aan het uitgestorven adellijke geslacht dat ooit de toren bouwde, had de vleermuizensoort de naam ‘Zu Horne’ gekregen.” De ober die komt melden dat de tafel gereed is, begrijpt natuurlijk niets van mijn verwilderde blik. Ik kies de forel, net gevangen in de slotvijver, met daarbij een Weißherbst, een mooie wijn om de naderende herfst te vieren. Ik vrees dat ik de kleine Oskar wel nooit zou weerzien.